Lichaam, denken, voelen, ik, de ander en de wereld verschijnen in het bewustzijn en worden in en door dat bewustzijn gekend. Bewustzijn is kennend, dat wil zeggen: het heeft notie van dat wat erin verschijnt. Ook als er niets in verschijnt, zoals tijdens de diepe droomloze slaap, heeft bewustzijn hiervan notie. Bewustzijn is open, leeg, helder, grenzeloos, onveranderlijk en constant. Dit in tegenstelling tot alles wat er in verschijnt: dat is per definitie beperkt in duur en omvang.
In het voorafgaande wordt bewustzijn en wat hierin verschijnt, voorgesteld als twee onderscheiden fenomenen maar in werkelijkheid zijn zij dat niet. Zij zijn Een. Leegte en vorm, het onveranderlijke en het veranderlijke, het onbeperkte en het beperkte, het tijdloze en het tijdelijke zijn Een. Zij zijn Dit-Wat-Is. Wat er ook in het bewustzijn verschijnt en notie van heeft, onveranderlijk blijft het Een. Bewustzijn heeft slechts één smaak; de smaak van Eenheid.
Spontaan komt een ‘ik’ op in het bewustzijn; een gestalte die een eigen, afgescheiden leven lijkt te hebben. Zolang de ‘ik’ als zodanig wordt ervaren, lijkt het bewustzijn een spelletje te spelen met zichzelf, lijkt die zichzelf te versluieren. Eenheid neemt dan de gedaante van Tweeheid aan. Echter zodra wordt gezien (door niemand) dat afgescheidenheid slechts schijn is, wordt helder dat er nooit enige versluiering is geweest. De herkenning is als een ontwaken in een droom.